
De vondst van vier perkamenten die tijdens de restauratie van de kerk tevoorschijn kwamen, veranderde het dorp en de pastoor voor altijd.
Het volgende artikel is een bijdrage van Yvonne Besse.
Het geheim van de Languedoc.
Verloren in tijd.
Lieve lezers en lezeressen,
In mijn vorige column schreef ik over Bérenger Saunière, de pastoor van het kerkje in Rennes-le-Château. De vondst van vier perkamenten die tijdens de restauratie van de kerk tevoorschijn kwamen, veranderde het dorp en de pastoor voor altijd. Saunière werd schatrijk door de giften van notabelen en rijke families. Maar waarom kreeg Saunière zoveel geld? Waarom werd de pastoor zo beloond? Op twee van de vier perkamenten stonden stambomen vermeld en op de twee andere cryptische omschrijvingen. Eén van die omschrijving is: ‘Deze schat behoort aan Koning Dagobert II en aan Sion en hij is daar dood’.
Tussen de vijfde en de achtste eeuw werd een groot gedeelte van het huidige Frankrijk geregeerd door de Merovingische dynastie, waartoe Koning Dagobert II behoorde. Rennes-le-Château was in die dagen een bolwerk van de Visigoten en Dagobert was met een Visigotische prinses getrouwd. In oude documenten is te lezen dat Dagobert grote rijkdommen verzamelde en deze in de omgeving van Rennes-le Château verborg.
In 70 na chr. werd de tempel in Jeruzalem door de romeinen geplunderd en werd de schat naar Rome gebracht. In 410 werd Rome geplunderd door de Visigoten. Volgens geschiedschrijver Procopius ging de Visigotische leider Alarik ervandoor met de schatten van de tempel van Salomo. Nu beginnen de verhalen hun eigen leven te leiden. Onder de schat zou de heilige graal zich bevinden. Tja, als die in de buurt van Rennes-le-Château ligt verstopt, is het logisch dat de katholieke kerk en mensen met geld de pastoor wel financieel wilden steunen. Zeker omdat op het andere perkament een tombe geschreven wordt. Hij kreeg waarschijnlijk de opdracht om de graal te zoeken en Bérenger Saunière heeft een flinke beloning geëist. Hij leefde hier rijk van en laat het dorp meeprofiteren.
Saunière gaat overdag verder met de restauratie van de kerk, die in 1059 was gewijd aan Maria Magdalena en op de oude fundamenten van een Visigotisch bouwwerk stond, maar s’nachts gebeuren er andere dingen. Dorpsbewoners zagen Saunière in het donker over het kerkhof lopen en graven openen. Aangezien iedereen in het dorp meeprofiteerde van de pastoor zijn rijkdom, liet men hem zijn gang gaan. Eén van de grafstenen trok Saunière zijn aandacht. Het was het graf van ene Marie, markiezin van d’Hautpoul de Blanchefort. Het opschrift van de staande grafsteen, waarin een aantal weloverwogen fouten in spelling en in spatiëring voorkwamen, vormde een volmaakt anagram van de boodschap in het perkament die naar Poussin verwees (vorige column). Het lijkt er dus op dat de fouten bewust waren gemaakt. Saunière vernietigde het opschrift. Gelukkig voor ons was het opschrift al eens gekopieerd en kunnen we de tekening bekijken. Dit merkwaardige gedrag was voor een pastoor niet te verklaren. Welke pastoor graaft s’nachts in graven op het kerkhof en hakt grafstenen aan stukken? Maar het is wel duidelijk dat hij iets zocht en dat de aanwijzing naar Poussin die op de grafsteen van Marie stond, voor andere personen onzichtbaar gemaakt moest worden.
Saunière doet nog meer vreemde dingen. Vergezeld door zijn trouwe huishoudster begon hij lange voettochten in de omgeving te maken en verzamelde witten stenen die hij tijdens zijn dagelijkse wandeling tegenkwam. In de tuin van de kerk bouwde hij met de witte stenen een soort van grot en plaatste daar Maria Magdalena in. Wat probeerde de pastoor voor ingewijden te vertellen? Naast alle vreemde verwijzingen in de kerk en rond de kerk zou je kunnen zeggen; Saunière heeft wel iets gevonden, maar dat heeft ook zijn geloof aan het wankelen gebracht. Hij wijdde de kerk volledig aan Maria Magdalena. Ze is overal te zien. Jezus hangt buiten, maar zij is binnen. Het altaar is speciaal door Saunière ontworpen en beeld Maria Magdalena af in een landschap dat Poussin eerder heeft gebruikt in één van zijn schilderijen. De aanwijzing in het glas en lood raam met de blauwe appels is belangrijk. Op een bepaalde dag van het jaar reflecteert de afbeelding op het altaar. Blijkbaar wordt eens per jaar iets zichtbaar. Zouden de witte stenen die hij verzamelde, dus weghaalde, zichtbaar worden? De blauwe appels verwijzen in mijn beleving naar pruimen en die rijpen in het najaar als de zon lager gaat staan en de bomen hun bladeren verliezen. Als dat zo is heeft hij door de stenen weg te halen, het pad onzichtbaar gemaakt, net als de aanwijzing op de grafsteen. Tijdens zijn speurtocht heeft hij iets gevonden wat beter verborgen kon blijven. Hij heeft dus nooit de intentie gehad om zijn vondst met zijn geldschieters te delen. Waarom niet? Ik denk dat het wat te maken heeft met de stambomen die vermeld worden op de twee andere perkamenten.
Wordt vervolgd.
Dat dit mysterie vandaag de dag nog steeds speelt, daar kwam ik van de week achter. Het schilderij van Poussin met de ‘Herders van Arcadië’ beeld een tafereel uit van vier personen die bij een tombe staan met het Latijnse opschrift: ‘Et in Arcadia Ego’ (Ik ben in Arcadia).
Ik zat wat nieuws te kijken en kwam iets bijzonders tegen. In de duinen bij Kijkduin ontspringt de Haagse Beek en deze stroomt deels onder de stad door en komt uit in de Haagse Hofvijver. De Schotse kunstenaar Ian Hamiton Finlay heeft de waterstroom in de Hofvijver zichtbaar gemaakt en daar boven een plaquette aangebracht met de inscriptie, ‘Et in Arcadia ego’. Dit is wel een toevallige toevalligheid. Op de grafsteen van Marie stond een anagram. Wat nu als dit ook een anagram zou zijn? De schrijvers van het boek ‘Het heilige bloed en de heilige graal’ hadden hier ook over na gedacht en kwamen uit op, ‘I tego arcana dei’, wat vertaald is, (Ik verberg de geheimen van god). Waarom deze vreemde tekst van Poussin in de Hofvijver en wat verbergt Kijkduin? Mmm, ga ik me toch eens verder in verdiepen.