
Hij wilde de grote vraag beantwoorden, hoe levensvormen de levensvonk konden ontvangen, die normaliter afkomstig was van de ‘Scheppende Kracht’.
Het volgende artikel is een bijdrage van Yvonne Besse.
Verloren in tijd.
Lieve lezers en lezeressen,
Vorige week schreef ik over het oogsten van zielen. In die column schreef ik dat de goden en of wetenschappers zoals ik ze noem de kracht van de ziel voor eigen doeleinden nodig hebben. Maar het zou natuurlijk ook zo kunnen zijn dat een van de goden iets gecreëerd heeft dat alleen levensvatbaar is met een ziel en zielen oogst voor iets waar hij de vader van is. Helena Blavatsky beschrijft in haar “Geheime Leer” de geboorte van zo’n god. Voor wie de “Geheime Leer” wil lezen, een kleine waarschuwing. Dit is niet een luchtig boek wat lekker wegleest op een zondagmiddag, maar wel interessant.
In een aantal variaties wordt in de gnostische literatuur dan verhaald dat het laagste eon, Sophia, ook wel Pistis Sophia een onbezonnen daad begaat. In een aantal constructies wil zij uit zichzelf iets voortbrengen zonder de wetenschap van haar paargenoot en de Vader. Dat heeft een misgeboorte tot gevolg. Die wordt door Sophia buiten het pleroma gestoten. Dat wordt de demiurg, die vereenzelvigd met Jahwe, de Hebreeuwse God van het oude testament. De demiurg is verantwoordelijk voor de schepping van de materiële wereld en de mens. Die schepping is in wezen een slechte nabootsing van de werkelijkheid van het pleroma. Vervolgens krijgt door een actie vanuit het pleroma, vaak maar niet altijd door Sophia, de mens een goddelijke vonk door de “Scheppende Kracht” ingeblazen. Die vonk zit echter gevangen in het lichamelijke omhulsel van de mens. Het is in die constructies ook altijd de bedoeling van de demiurg, dat die vonk daarin gevangen blijft. Hier beschrijft Helena in zekerzin de druppels van Maria Magdalena die afdalen, en gevangen komen te zitten. Is het dan soms Sophia die zielen oogst om haar creatie de demiurg, in leven te houden?
Ik laat hier zo mijn eigen fantasie op los en zet het om in een verhaal dat in deze tijd beter past.
Physicus liep door zijn laboratorium en bekeek de laatste ontwikkelingen van zijn experiment. Hij was jaren bezig geweest met het bestuderen van de levensvonk. Hij wilde de grote vraag beantwoorden, hoe levensvormen de levensvonk konden ontvangen, die normaliter afkomstig was van de ‘Scheppende Kracht’. Als hij deze kracht kon nabootsen, dan zou hij gelijk aan de ‘Eeuwige Droom’ die hij God noemde, zijn.
Jaren en jaren duurde nu zijn experiment en telkens als hij door middel van een DNA-cel een wezen had ontworpen, dat hij in een kunstmatige baarmoeder liet ontwikkelen, stierf het wezen nog in de baarmoeder of direct na de geboorte.
Maar nu leken alle berekeningen te kloppen. Hij had van verschillende soorten het DNA gebruikt om zo de optimale kans te verkrijgen voor de goddelijke vonk.
Hij liep naar de kunstmatige baarmoeder en bekeek het ei dat zorgzaam in een substantie lag en door de dunne schil heen zag hij een voorzichtige beweging. Het kon nu niet lang meer duren of het wezen zou uit het ei kruipen. Hij was benieuwd naar het uiterlijk van het wezen dat hij had gecreëerd en bleef gefascineerd naar de bewegingen kijken die het ei nu liet zien.
Er kwam een kleine scheur in de schil en een opening werd gemaakt van binnenuit. Na enkele minuten stak er voorzichtig een klauwtje uit de schaal die de opening groter probeerde te maken. Physicus keek met spanning naar de geboorte van zijn creatie en hoopte dat het wezen in staat zou zijn om in leven te blijven. Het wezentje kroop nat uit het ei en bewoog ongemakkelijk met haar lichaam tussen de schillen van haar ei.
Het wezentje was mismaakt en Physicus zag dat de verschillende DNA’s die hij gebruikt had terug in het wezen. Het lichaam als van een bij, de kop en de huid van een reptiel en de armen van zijn eigen DNA. Tot zijn verbazing waren dit er vier in plaats van twee en voorzien van klauwen. Na enkele dagen leefde het wezentje nog steeds en Physicus probeerde te ontdekken wat het voor voeding tot zich wou nemen. Het weigerde de vloeistoffen die hij haar toediende en het toonde al tekenen van zwakte.
Physicus probeerde het wezentje te onderzoeken en tilde het in zijn handen uit de couveuse. Toen het wezentje met haar vlijmscherpe tandjes in zijn vinger beet en zich tegoed deed aan zijn bloed, was het antwoord daar.
Physicus tapte dagelijks bloed bij zichzelf af om het wezen te voeden en de groei verliep voorspoedig. Na enkele weken zagen de ontwikkelingen van het wezen er goed uit en haar honger werd groter en groter.
Physicus begreep dat hij niet langer als voedingsbron kon fungeren en bedacht een oplossing. Hij zou werknemers gebruiken voor het bloed dat zijn goddelijke creatie nodig had. Hij zou dit in het geheim moeten doen. Hij wist dat het experiment dat hij had gedaan in strijd was met de universele wetten en dat als zijn meerderen hierachter zouden komen, het wezen gedood zou worden. Zijn hoogmoed won het van zijn verstand.
Zijn laboratorium was een grote afgesloten ruimte die alleen hij kon betreden, dus de ideale plek voor de slachtoffers. Hij maakte in een van de ruimtes plek voor de ‘donors’, zoals hij ze noemde en ging op zoek naar een geschikte kandidaat. Hij lokte met een leugen een goed gelovige werknemer, die als slachtoffer zou worden gebruikt, zijn laboratorium in. Hij bracht de arme man met geweld een injectie toe die hem in een staat van onmacht bracht en bond hem op een sectietafel vast en legde een infuus aan om het bloed te kunnen aftappen. Het plan werkte en de bloedvoorraad voor het wezen werd telkens afgetapt. Als het lichaam van de arme donor bezweek, ging Physicus op zoek naar een nieuw slachtoffer.
Wordt vervolgd,